"De obscure Bach"

Talrijke studies, scripties en divers onderzoek hebben aangetoond dat muzikale kleur, spanning, emotionele kracht en dramatische context rechtstreeks verband houden met de keuze van de toonaard door de componist. Dat geldt in het bijzonder voor Johann Sebastian Bach.

Het tweede deel van deze integrale uitgave is, in tegenstelling tot de eerste, vormgegeven rond een donkere, meer intieme emotionele as. Het wil een pijnlijker facet van zijn werk benadrukken, maar ook de relatie tussen orkestwerken (seculier en religieus) en orgelwerken aan de orde stellen. Het doel is ook om de belangrijkste soorten geschriften van Bach gericht te visualiseren, vooral in tweeluiken zoals de Prelude en Fuga BWV 546, de Fantasie en Fuga BWV 537 en de grote Passacaglia BWV 582 die alle drie in de sombere toonaard van do klein staan en die het kader vormen van deze opname.

De begrippen “in afwachting zijn" en "innerlijkheid" benadrukt door de vier koralen “Nun Komm der Heiden Heiland” (Kom nu, Redder van de heidenen), de enige hymne die door Bach onder handen werd genomen voor de liturgische tijd van de zogenaamde Advent, hebben een belangrijke plaats in dit programma; sterker nog, zij vormen de brug tussen de donkere emoties opgeroepen door de drie grote tweeluiken enerzijds en de hoop opgewekt door de verwachte komst van Christus’ geboorte, gedurende de vier weken van de Adventstijd  (vandaar ook dat deze hymne vier keer en op vier verschillende manieren werd bewerkt).

De muzikale reis die hier wordt voorgesteld vertrekt dus vanuit één van de meest sombere geschriften om uiteindelijk dat hoogtepunt van licht dat de Passacaglia in do klein BWV 582 is te bereiken.

Prelude en fuga in do klein, BWV 546 Dit enorme werk met zijn sterke constructie dateert uit de Leipziger periode en is direct gerelateerd aan de laatste creatieve jaren van Bach tussen 1730 en 1750. De prelude is een van de meest kolossale composities van de componist als gevolg van zijn schrijven in massieve akkoorden, hun omvang en hun complexiteit. Men kan het werk gemakkelijk vergelijken met de grote koren van de Passies, in het bijzonder die van de Matthäus Passion (die dezelfde toonaard van do-klein deelt) doordat er een bijzonder pijnlijke energie wordt opgeroepen. Het getal 24 (dat van de Apocalyps) is trouwens alomtegenwoordig omdat het werk op een natuurlijke wijze is onderverdeeld in groepen van 24 maten. Door zijn thematische structuur (A en B) wordt het opgebouwd als een concerto-beweging waar twee thema's elkaar afwisselen. De fuga, die eenvoudiger is en minder gekweld, werd waarschijnlijk in zijn Weimarer (?) periode geschreven. Er bestaat een hypothese dat ze een vervolg zou zijn op de onafgewerkte Fantasie in do klein BWV 562, maar het evenwicht van het onderwerp van deze fuga met de Prelude in do klein is dusdanig dat er uiteindelijk weinig twijfel bestaat over de authenticiteit van dit geheel.

Nun komm, der Heiden Heiland, BWV 659 Dit koraal is waarschijnlijk een van de beroemdste van Bach en het eerste deel van de drie versies in het Leipziger handschrift. Deze versie vertoont een versiering in het sopraan, een soort arioso met een grote expressieve kracht. De begeleiding bestaat uit het thema van de hymne gevat in canon tussen tenor en alt terwijl de baspartij, in achtste noten, een ononderbroken marsbeweging aangeeft die de tot Kerstmis afgelegde weg symboliseert. De constructie, met haar eenvoudig begeleide inleidingen van elk couplet, roept zeker de stijl op van Buxtehude (die dit koraal ook in sol klein behandelde).

Nun komm, der Heiden Heiland, BWV 660 "A due bassi e canto fermo” De tweede versie in het Leipziger handschrift van dit lied is een koraalprelude die hier wordt voorgesteld  als een trio dat lijkt op de instrumentale trio's van de cantates. De solo, die minder rijkelijk versierd is dan de vorige, wordt hier begeleid door twee baslijnen binnen dezelfde tessituur die verdeeld worden over twee tongwerken (een op het pedaal en de andere in de linkerhand).

Nun komm, der Heiden Heiland, BWV 661 "In organo pleno, Canto fermo in Pedale” De derde en laatste versie werd toevertrouwd aan het plenum van het orgel. In de vorm van een fuga ontvouwt zich een ​​dicht, rijk en complex klankbeeld dat, steunend op het thema van het koraal, in lange noten (cantus firmus) in het pedaal ten gehore wordt gebracht.

Fantasie en fuga in do klein, BWV 537 Dit grote meditatieve, dramatische en intense werk, dat vermoedelijk gecomponeerd is in 1716, bestaat uit twee delen (fantasie en fuga) die elkaar direct volgen. De intieme Fantasie wordt uitgevoerd met zachte achtvoeten van het orgel en laat ons ervaren hoe, in tegenstelling tot de massieve klinkende opening van de Prelude waar de cd mee begint,  Bach erin slaagt om diepgang te scheppen, ondanks de sobere en uitgepuurde schrijfwijze van deze fantasie. Men ontdekt hier Bach’s perfecte beheersing van deze vorm evenals die van de imitatietechniek. De Fuga daarentegen is krachtig en dynamisch. Ze gebruikt een structuur A-B-A (da capo-vorm), die eerder zeldzaam is bij Bach (alleen de grote Fuga in e-klein heeft hetzelfde patroon).

Nun komm, der Heiden Heiland, BWV 599 Het loflied van de Advent die voor de vierde keer in dit programma wordt behandeld, opent hier een bijzonder belangrijk werk bij Bach! Het betreft het “Orgelbüchlein” (Klein Orgelboek) dat bedoeld was om de organist kennis te laten maken met de interpretatie van het koraal en de techniek van het orgelspel. Aanvankelijk gepland voor 164 hymnes, bevat het er uiteindelijk slechts 45, geclassificeerd volgens de liturgische kalender. Dit koraal is daarom het eerste van de verzameling en het enige voor de adventstijd. De melodie van de hymne wordt hier bijna zonder versiering door de sopraan gespeeld in een gedetailleerd samenspel met een flexibel en evenwichtig contrapunt dat gekenmerkt wordt door onophoudelijke bewegingen.

Triosonate nummer 2 in do klein, BWV 526 Vivace - Zoals dat ook het geval is in een Italiaans “concerto grosso" vertoont dit eerste deel de typische tegenstelling tussen een ‘ripieno’ (groep solisten) en een ‘concertino’ (orkest). De beweging wordt orkestraal ingezet door de drie stemmen samen. Ze wordt vier keer gespeeld en afgewisseld met meer solistische coupletten. Met zijn twee lange chromatisch stijgende lijnen doet het derde couplet trouwens zeker aan het eerste Brandenburgse Concerto denken.

Largo - Geschreven in de relatieve toonaard (mi mol groot), ontwikkelt deze tweede beweging een rustige melodie met zestiende noten in de linkerhand, terwijl de rechterhand in eerste instantie via lang aangehouden noten (zoals in het Concert voor twee violen) de melodische lijn ondersteunt die werd uiteengezet door de eerste solist. Dan volgen er meer ingrijpende modulaties die deze langzame beweging associëren met een soort zacht gemijmer.

Allegro - Deze passage grijpt terug naar een orkestrale constructie van rondo-type (afwisseling van refreinen en verzen). Het refrein wordt fugatisch behandeld met twee intro’s en het tweede thema wordt benaderd als een soort divertimento met een veel levendiger ritme. Men kan hier vijf secties onderscheiden waar de verschillende motieven afwisselend verschijnen; alleen de laatste sectie herneemt wat de eerste opriep.

Fuga in sol klein, BWV 578 Als een van de meest beroemde pagina’s uit de losse stukken met Italiaanse invloed, was deze fuga erg populair in de achttiende eeuw. Bewegelijk en met een lang aangehouden melodisch karakter geeft deze fuga, hier opgevat als een ensemble van blokfluiten al zijn charme en sensualiteit vrij. Pas onlangs werd het verband van zijn thema aangetoond met dat van Die Kunst der Fuge aangetoond.

Passacaglia in do klein, BWV 582 Net zoals de Chaconne voor solo viool of de Goldberg Variaties, is de Passacaglia (en niet de Passacaglia en fuga, zoals sommigen zeggen) één van die monumenten in Bach’s muzikale productie waar men niet omheen kan. Gebaseerd op een ostinate baslijn van vijftien tonen, (die ononderbroken terugkomt) doet het ons stilstaan bij een hoogtepunt van de toenmalige orgelliteratuur. Deze Passacaille is trouwens ongeëvenaard, noch door de andere orgelwerken van Bach, noch door die van andere componisten uit zijn tijd. Er blijven evenwel nog talrijke onbeantwoorde vragen bestaan omtrent dit werk; de tijd waarin het werd gecomponeerd  blijft onduidelijk evenals de context waarin Bach het componeerde.

Het feit blijft dat de buitengewone omvang van deze muzikale kathedraal vragen oproept en met name die betreffende van de numerologische volgorde (zoals we die ook kunnen vinden in het openingskoor van de Passie volgens Mattheüs). Als we de 292 maten verdelen in groepjes van vier 4 (getal dat symbool staat voor de vier evangelisten), komen we uit op het getal 73, dat op zijn beurt weer gevormd wordt door de cijfers 7 (perfecte aanduiding voor de Drie-eenheid en de Evangelisten) en 3 (voor Drie-eenheid). hetgeen een bij uitstek sacrale symboliek verleent aan een werk dat vaak als profaan wordt voorgesteld.

Het werk telt ook 21 variaties (ook weer een symbool vermits 2 + 1 = 3), die geleidelijk zullen ontwikkeld worden via een steeds complexere schriftuur die een gevoel van versnelling doet ontstaan en die uitloopt op triolen van zestiende noten in de  20ste variatie. De fuga van deze passacaglia is hier geen onafhankelijke fuga, maar de 21ste variatie en maakt dus integraal deel uit van de ganse Passacaglia in C-klein BWV 582, en beëindigt deze kolossale compositie  op een schitterende en grandioze manier in de langverwachte heldere toonaard van do-groot (Picardische terts)

Jean-Luc Thellin (vertaling Jos van Dijk)

Wissembourg

Het idee van een groot instrument in Noord-Duitse stijl in de Saint Jean-kerk in Wissembourg was bijzonder aantrekkelijk omdat het behoort tot een liturgische traditie waar het zingen van de gemeenschap wordt aangemoedigd. Daarom is het ontworpen om alle deelnemers aan de liturgie te verbinden en zo het gebed van allen te dragen zonder het te overweldigen.

Het heeft een heel bijzondere geluidsbalans, met poëtische, schitterende kleuren die op een zeer orkestrale manier werden georganiseerd, zodat het gemakkelijk, op een uiterst flexibele en gevarieerde manier, zich laat inpassen in een klein of groot nstrumentaal ensemble. Het is zowel geschikt om de ​​continuo-rol als die van de solist te spelen. Het is een instrument dat dialogeert, zowel binnen de wisselwerking van zijn eigen klanken als met een orkestraal ensemble en dat te midden van het gezang van de biddende en de vierende gemeente die er de initiële bestemming van vomt. Het is niet voor niets dat op veel orgelfronten het "Soli Deo Gloria”, dat de ultieme betekenis van het instrument verwoordt, prominent voorkomt.


Deze orgels hebben talrijke muzikanten zoals Bach, Buxtehude en nog vele anderen geïnspireerd. Degenen die ze zagen waren erg onder de indruk van hun mogelijkheden. Men kan zeggen dat J.-S. Bach die niet uit deze regio kwam toch het concept van het Noord-Duitse orgel in zijn orgelwerk heeft verwerkt. Het Noord-Duitse orgel heeft bovendien de eigenschap een zeer veelzijdig instrument te zijn waardoor er veel muziek op kan worden gespeeld die er oorspronkelijk niet noodzakelijkerwijs voor bedoeld was.


In het Noord-Duitse orgel kunnen alle registers (behalve de samengestelde) individueel worden bespeeld. Daarom is de harmonisatie van het instrument uiterst nauwgezet hetgeen de schoonheid  van het zingen van elk register apart en in combinatie bevordert om de polyfonie in al haar vormen te doen uitkomen. Het is dankzij deze buitengewoon brede mogelijkheden dat dit orgeltype een van de kleurrijkste is.

We kunnen de klankintentie van het Noord-Duitse orgel samen vatten in één zin: "Het orgel in Noord-Duitsland bootst de andere “consorten“ zowel instrumentaal als vocaal na. 

Juist daarom klinken de triosonates van JS Bach op dit orgel in de beste omstandigheden, zoals ook de binnenstemmen dat doen van ricercari en fuga's waar de oude literatuur ons zo veel voorbeelden van geeft. De schoonheid en de verscheidenheid van de klankkleuren van de achtvoets registers zijn een garantie voor de kwaliteit van dit ganse orgel, zoals ook haar  rondheid, de zachtheid van de tongwerken en het gemak waarmee ze zich laten combineren. Dit alles maakt de ontdekking van een uitgebreid repertoire, gaande van de oudste muziek tot, waarom ook niet, het begin van de romantiek, mogelijk.

Dit orgel van Wissembourg is natuurlijk geen kopie, maar een instrument geïnspireerd op het Noord-Duitse orgeltype.


De orgelkast van het Noord-Duitse orgel heeft een zeer karakteristiek uitzicht. De opstelling van de verschillende werken is vaak dezelfde met de grote pijpen in het midden, de middelste in de gepunte torentjes aan de zijkanten en de kleinste in boven elkaar geplaatste pijpenvelden. De schikking  van de niet zichtbare orgelpijpen is dezelfde als die aan de voorzijde en heeft het voordeel dat de pijpen op die manier naast elkaar liggen in grote terts intervallen hetgeen de zuiverheid van de akkoorden bevordert en aldus interferenties vermijdt. Dat is de reden waarom we besloten om een orgelkast te bouwen die die schikking respecteert maar we hebben die wel vertaald op een bewust eigentijdse wijze. We denken dat deze manier van werken garant zal staan voor een lange levensduur, zowel op visueel als op muzikaal vlak.

Wat de onderlinge plaatsing van de werken betreft hebben we ervoor gekozen om de ruimtelijkheid die specifiek is voor deze stijl van instrument te behouden.

De verschillende orgelkasten zijn georganiseerd in afzonderlijke klankgroepen, dat wil zeggen het hoofdwerk in het midden, daaronder en dichter bij de gelovigen een rugwerk dat minder laag bevat maar daarom nog niet minder krachtig is dan het hoofdwerk en vervolgens het vanachter geplaatste bovenwerk ter hoogte van het hoofdwerk dat een klankpalet heeft met verschillende achtvoeten, samengestelde registers en erg kleurrijke tongwerken. Aan de rechterzijde is er tenslotte nog de pedaaltoren zoals op het Schnitgerorgel van Norden.


Gezien de beperkte beschikbare ruimte besloten we slechts één pedaaltoren te maken om aan de linkerkant van het orgel ruimte te laten waar zangers en instrumentalisten kunnen plaatsnemen.

Deze manier om instrumenten in verschillende afzonderlijke werken te creëren wordt altijd opgelegd met de bedoeling dat ze elkaar zouden kunnen imiteren. Deze werken imiteren niet alleen het geluid van de instrumenten van die tijd, maar ze zijn ook ruimtelijk gerangschikt om de illusie te creëren dat men verschillende koren hoort.

Het is de bekommernis van de Noord-Duitse orgelbouwers betreffende de verschillende werken die dit principe voor deze orgelkast heeft bepaald. Dit principe niet respecteren zou natuurlijk een gevolg hebben voor de klank van het instrument met betrekking tot de gewenste stijl.

Zoals voor ons grote orgel van de kathedraal in Monaco, hebben we besloten om een ​​vorm van polychromie op een eigentijdse manier te vertalen door het aanbrengen van led-verlichting. Veel Noord-Duitse orgels waren immers polychroom. Zoals dat gold voor onze voorouders is het ook de bedoeling van ons werk om mensen in hun hart te raken om hen op die manier te helpen in hun gebed en vooral ook om hen gelukkig te maken.


Om dit werk in ware trouw aan deze organistieke traditie uit te voeren, hebben we verschillende karakteristieke instrumenten bezocht die ons als inspiratiebron hebben 
gediend. We hebben niet geprobeerd om een ​​kopie te maken, maar om deel uit te maken van een familie, van een stijl. We geloven dat het essentieel is bij de uitwerking van elk project zoals dit om opnieuw een confrontatie aan te gaan en de manier waarop wij het karakter van deze typische bouwwijze ervaren te hernieuwen. Het was noodzakelijk om een ​​stijl van binnenuit te begrijpen om die op een intelligente manier te kunnen weergeven, kortom, om te weten hoe het in de kerk van Wissembourg moest worden overgebracht.

We benadrukken het belang van teamwerk. Dit is natuurlijk de filosofie van onze werkplaats, maar het was ook nodig in onze relatie met diegenen die in Wissembourg het project uitvoerden. Doorheen het beluisteren van muziek kan men immers naar mensen luisteren. Het vertrouwen dat we hebben kunnen wekken was een onmisbaar element in de creatie en het succes van dit mooie instrument.

Dominique Thomas (vertaling Jos van Dijk)